Kamperen, je vindt het leuk of je haat het tot in je kleinste teen. Heel veel zit er vaak ook niet tussen, je vindt het niet een beetje leuk. Vroeger ging ik met mijn ouders ook altijd kamperen. Ik weet het nog zo goed, een paar honderd kilometer achterin een bloedhete auto zitten, stijf van de fruitella’s en sapjes die we dronken. Eenmaal bij de eerste tussenstop kregen wel altijd ons “vakantie-cadeau” vaak was het zo’n knutsel en kleurboek, waar je allerlei raadsels en puzzeltjes moest oplossen. Je begrijpt, het was een zoethoudertje zodat we stil waren. Na enkele honderden kilometers stopte we voor een overnachting om de volgende dag weer vroeg door te gaan totdat we dan uiteindelijk op onze plaats van bestemming aankwamen. Voor drie weken was het leven goed, niks moest en alles kon…. Maar dan, dan kwam die helse terugweg. Elk jaar opnieuw de discussie of we in een dag naar huis reden of dat we toch stopte voor die overnachting…. Meestal won team in 1 keer naar huis. Dat waren nog eens tijden, en avonturen. Ik denk toch dat ik in het ja-kamp zit wat betreft kamperen (tenzij het alleen maar slecht weer is hahaha). Tegenwoordig willen we alleen maar verder verder en nog verder. We ontdekken de hele wereld, omdat we de mogelijkheden daartoe hebben. Vroeger was het gewoon vreselijk duur om ver weg te vliegen, tegenwoordig sta je voor een prikkie aan de andere kant van de wereld. Het liefst gaan we ook enkel naar slaapplekken waar WiFi is zodat we onze avonturen kunnen delen met onze naasten.